4.2 Selectie
Hoe zijn de woorden van deze woordenlijst bijeengebracht? Allereerst is een honderdtal schriftelijke Nederlandse en Vlaamse bronnen geëxcerpeerd, van verschillende aard en op verschillende terreinen: woordenboeken en woordenlijstjes, periodieken, boeken over godsdienstige onderwerpen en regionale geschiedenis, romans, liedverzamelingen en kookboeken. Bijzondere belangstelling hadden daarbij de verklarende woordenlijstjes die nogal eens achterin monografieën en romans zijn opgenomen. Andere bronnen, zoals weekbladen en tijdschriften, werden geheel gelezen, waarbij notities werden gemaakt van Hebreeuwse en Jiddisje woorden die daarin voorkwamen.
Van Dale Lexicografie (Utrecht) en de Standaard Uitgeverij (Antwerpen) waren de samenstellers behulpzaam met een uitdraai van de Hebreeuwse en Jiddisje woorden die in 'de grote Van Dale' en 'Verschueren' voorkomen.
De samenstellers vulden de basisverzameling die zo was ontstaan, op verschillende manieren aan: enerzijds door gericht woorden bijeen te brengen, wat vooral het geval was bij de eigennamen - geen van de namen van de maanden en van de Hebreeuwse Bijbelboeken mocht bijvoorbeeld ontbreken -, anderzijds door in lacunes te voorzien die tijdens het werk bleken te bestaan. Ook waren er toevalstreffers: woorden die zich min of meer toevallig schriftelijk of mondeling aandienden.
Niet alle woorden van de basisverzameling kwamen voor het woordenboek in aanmerking. Frequentie was een belangrijk selectiecriterium. Daartoe werd nagegaan in hoeveel bronnen de woorden voorkwamen en in hoeverre deze bronnen van elkaar verschilden. Verder werd er belang aan gehecht of degenen die met Hebreeuwse en Jiddisje woorden vertrouwd zijn, woorden al of niet kenden. Zo is bijvoorbeeld de Jiddisje woordenverzameling van Hartog Beem met een groep joodse studenten doorgenomen.
Selectievragen deden zich niet alleen voor bij de woorden, maar ook bij de varianten die in het materiaal bleken voor te komen. Dat konden spellingvarianten zijn. Maar daarnaast dienden zich woorden aan die op elkaar leken doordat ze uit verschillende taalvariëteiten kwamen: Asjkenazisch en Sefardisch Hebreeuws, West- en Oost-Jiddisj. De samenstellers stelden zich wel tot doel om spellingvarianten te harmoniseren, maar niet om taalverschillen weg te werken (zie 3.1.5.2). Deze werden dus ongemoeid gelaten, al rees bij elke taalvariant wel de vraag in hoeverre die actief wordt gebruikt.
Het woordenboek bevat in ieder geval vele Hebreeuwse en Jiddisje woorden die pendanten van elkaar zijn. Maar ook andere variëteiten zijn gehonoreerd, zoals wordt geïllustreerd door de opgenomen benamingen van de zevende dag van de week: sabbat (Hebreeuws-Nederlands), saba (Sefardisch Hebreeuws), sjabbat (Hebreeuws), sjabbes (Jiddisj), sjabbos (Asjkenazisch Hebreeuws).
De selectie zal overigens onvermijdelijk een enigszins arbitrair karakter dragen, hoezeer de samenstellers ook hebben geprobeerd om dit te voorkomen. Zo zijn nauwelijks kwantitatieve gebruiksgegevens beschikbaar, in ieder geval niet bij de eigennamen. Daardoor zullen sommigen woorden aanwijzen die volgens hen zo weinig gebruikt worden, dat ze ten onrechte in het woordenboek zijn opgenomen, terwijl anderen woorden zullen noemen, bijvoorbeeld eigennamen, die volgens hen ten onrechte ontbreken.
Ontbrekende woorden kunnen overigens worden geschreven volgens de omzettingstabellen van 2.2 en de omzettingsregels van 2.3.
Vorige paragraaf: 4.1.2 Grenzen bij de woorden |
Volgende paragraaf: 4.3 Verschillen Nederland-Vlaanderen |