3.1.4 Transcriptie en translitteratie

3.1.4.1 Vreemde woorden worden overgenomen in vreemde spellingen
3.1.4.2 Als overnemen niet kan: translitteratie of transcriptie
3.1.4.3 Sofeer-keus: transcriptie
3.1.4.4 Bij Sofeer ook rekening gehouden met translitteratie

3.1.4.1 Vreemde woorden worden overgenomen in vreemde spellingen

Woorden van vreemde herkomst worden gewoonlijk overgenomen in de spelling die ze in de oorspronkelijke taal hebben. In die buitenlandse spelling worden ze gemeengoed, al kunnen ze wel min of meer aan de nieuwe taal worden aangepast: bruto, Bush, floppy, garderobe, lasagne, shirt, schlemiel, bureau, shirt, versus. Zo is het ook gegaan bij enkele woorden uit het Portugees die in het Sofeer-woordenboek zijn opgenomen, zoals faixa en snogeiro.

Het lastige is alleen wel dat met zulke vreemde woorden buitenlandse spellingsystemen in het Nederlands worden geïntroduceerd. Bij elk vreemd woord moet een lezer eigenlijk weten uit welke taal het komt en hoe het spellingsysteem van die taal werkt, om het volgens de spelling van die taal te kunnen uitspreken. In de praktijk gaat het anders. We lezen de vreemde woorden niet alleen, maar horen ze ook, op radio of televisie, en leren zo de uitspraak ervan, stuk voor stuk: shag is [sjek], Krajicek is [Krajietsjek] en Srebrenica is [Srebrenietsa].

Als we bij woorden van buitenlandse herkomst de uitspraak niet hebben gehoord, wordt die nogal eens een probleem. Wanneer we daar niet uitkomen of het woord niet als buitenlands woord herkennen, gaan we de Nederlandse uitspraakregels toepassen waarmee we vertrouwd zijn. Zo hebben diverse woorden van buitenlandse komaf een Nederlandse (spelling)uitspraak gekregen. Daarbij wordt bijvoorbeeld de eerste letter van garderobe uitgesproken als de eerste in garen, gaat interessant rijmen op kant, en klinkt de derde letter van Mexico als de derde in lexicon.

Buitenlandse woorden kunnen op den duur zelfs zo ingeburgerd raken, dat niet alleen hun uitspraak, maar ook hun spelling wordt vernederlandst. Zo zijn bureaux tot bureaus geworden, maar bestaan er op het ogenblik ook al veel buro's.


3.1.4.2 Als overnemen niet kan: translitteratie of transcriptie

Woorden uit het Hebreeuws en Jiddisj kunnen niet in hun oorspronkelijke schrijfwijze worden overgenomen, omdat het Hebreeuws en het Jiddisj met andere schrifttekens geschreven worden. Ze moeten dus naar westers schrift worden omgezet.

Dit kan op verschillende manieren gebeuren, waarbij twee typen vallen te onderscheiden.

  1. Ten eerste kunnen de schrifttekens, vooral letters, van de ene taal worden omgezet in de schrifttekens van de andere taal. Een gangbare term daarvoor is translitteratie.
  2. Ten tweede kunnen de klanken van de ene taal worden omgezet in de schrifttekens van de andere taal. Dan is er sprake van transcriptie.

Omspellen van vreemde letters, dus translitteratie, is de praktijk van Nederlandse overheidsinstellingen als die de namen van immigranten administeren die komen uit landen met andere schriftsystemen, zoals Marokko. Ook als Nederlandse en andere westerse bibliotheken de titels beschrijven van boeken die in China, Egypte of Rusland zijn gepubliceerd, translittereren ze veelal. Verder staan in leerboeken Klassiek-Hebreeuws vaak translitteraties, die in West-Europese tekens laten zien hoe de oorspronkelijke woorden geschreven zijn.

Bij radio en televisie wil men liever transcripties, want die geven aan hoe de woorden worden uitgesproken. Ook iemand die een reisgids koopt Hoe zeg ik het in Syrië?, wil vooral weten wat er in het land gezegd wordt en heeft minder behoefte aan Nederlandse letters die weergeven wat er geschreven wordt in de taal die hij niet kent.


3.1.4.3 Sofeer-keus: transcriptie

In Sofeer is bij het weergeven van woorden uit het Hebreeuws en Jiddisj gekozen voor transcriptie, vooral om twee redenen.

Ten eerste is elk westers spellingsysteem van oorsprong een transcriptiesysteem: klanken die we kunnen horen, worden omgezet in letters die we kunnen lezen. "We spellen een woord met de klanken die we horen in de standaarduitspraak van dat woord", zo zegt het Groene Boekje (artikel 1.1). Kinderen die leren schrijven, moeten dan ook eerst luisteren naar wat er wordt gezegd en vervolgens de tekens opschrijven die voor de gehoorde klanken zijn afgesproken. Als ze leren lezen, wordt het omgekeerde van ze verwacht: ze moeten letters weer omzetten in klanken. Pas nadat hun gevraagd is om 'stil' te lezen, brengen ze bij het lezen geen geluid meer voort.

Ten tweede willen de meeste taalgebruikers liever weten hoe woorden uit vreemde talen worden uitgesproken dan hoe ze in het schrift van die talen geschreven worden. Weliswaar kunnen ze bij niet-Nederlandse woorden stuk voor stuk de uitspraak leren, zoals computer en eau de cologne illustreren, maar dan moeten die woorden wel enigszins frequent worden gebruikt, en dat is bij de meeste woorden uit het Hebreeuws en Jiddisj niet het geval.


3.1.4.4 Bij Sofeer ook rekening gehouden met translitteratie

Transcriptieregels hebben bij de Sofeerspellingen wel als uitgangspunt gediend, maar ze hebben die spellingen niet van a tot z bepaald. Want dat zou de maatschappelijke context miskennen waarin woorden zijn opgenomen. In die context spelen translitteraties namelijk een moeilijk te negeren rol.

Sinds we naar school zijn gegaan, is het belangrijkste beeld dat we van woorden hebben namelijk niet meer datgene wat we horen, maar datgene wat we zien. Daar komt bij dat wat er klinkt, voorbijgaat, terwijl datgene wat op schrift staat, blijft. Zo hebben woorden voor ons niet een auditieve, maar een visuele identiteit gekregen. Het 'echte' woord is de geschreven versie geworden, terwijl de 'uitspraak' daarvan op de tweede plaats is terechtgekomen. Daar komt bij dat veel communicatie schriftelijk plaatsvindt, zeker met vreemde landen.

Hierdoor nemen we vreemde woorden gewoonlijk over in de visuele gestalte waarin we ermee kennismaken, dus in de spelling die ze in de vreemde talen hebben: eau de cologne en computer (niet odeklonje en kompjoeter). En als dat door afwijkende schrifttekens niet kan, dan worden die tekens omgeletterd.

Ook in het verleden was het schriftbeeld dominant. Ook toen zijn vreemde woorden die niet met de tekens van het eigen alfabet konden worden overgeschreven, dus vooral omgespeld. In die omgeletterde vorm hebben ze in ons Nederlands hun intrede gedaan en zijn ze ons min of meer vertrouwd geworden. Sommige translittererende spellingen hebben daarbij een zeker burgerrecht verworven, zoals de weergave van de klank [ie] met de letter i in Sjamir en Tel Aviv.

Veel woorden van het Sofeer-woordenboek worden niet voor het eerst in het Nederlands geschreven, maar komen uit dit verleden waarin vaak letters zijn omgespeld. Ook in het schriftelijke taalgebruik van vandaag spelen translitteraties een onmiskenbare rol. Met deze omstandigheden hebben de samenstellers voortdurend rekening gehouden.

Het duidelijkst is dat gebeurd bij de Bijbelse namen. Deze worden namelijk niet alleen in de transcriptievorm behandeld, maar ook in de gangbare vorm, die veelal berust op translitteratie. Bovendien is voor de gangbare versies gekozen als in de beschrijving van de dragers van een bepaalde naam andere namen moesten worden genoemd.

De samenstellers hebben trouwens ook enkele Sofeer-schrijfwijzen door het vreemde schrift laten bepalen, bijvoorbeeld waar een keus kon worden gemaakt tussen twee Nederlandse letters met dezelfde uitspraak. Vanwege het Hebreeuwse schrift werd bijvoorbeeld een d gekozen als eindletter van de plaatsnaam Arad (in Nederlandse mond [Arat]) en een t als eindletter van de vrouwelijke voornaam Anat (vgl. de eindletters van David en Judit).

Iemand die met Hebreeuws en Jiddisj vertrouwd is, zou in Nederlandse weergaven van woorden uit die talen misschien veel meer willen herkennen hoe die in het Hebreeuws en Jiddisj geschreven worden. Daarbij zouden die vreemde woorden er best een beetje vreemd mogen blijven uitzien.

Toch kozen de samenstellers voor transcriptie als uitgangspunt, omdat die in het algemeen de basis vormt voor de manier waarop in het Nederlands woorden worden gespeld. Maar ook omdat bij translitteratie vreemde schriftsystemen in onze taal worden geïntroduceerd, met consequenties voor de uitspraak. Zo hebben twee personen in Nederlandse Bijbelvertalingen door translitteratie de namen Baruch en Ruth gekregen, die beide worden uitgesproken met de [u] van kuch en grut. Zij zouden Baroech en Roet hebben geheten als via transcriptie de klanken waren weergegeven. Op dezelfde wijze heeft omspelling van letters geleid tot Eilat, wat in het Nederlands wordt uitgesproken met [ei], terwijl de naam van de plaats in de zuidpunt van Israël wordt uitgesproken als [Elat].


Vorige paragraaf:
3.1.3 Spelling als maatschappelijke afspraak
Volgende paragraaf:
3.1.5 Welke uitspraak van welk Hebreeuws en Jiddisj?
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden