Jojakiem
afbreking: | Jo·ja·kiem | [ ? ] |
herkomst: | Hebreeuws (transcriptieversie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'de Heer doet staan'; |
zoon van Jesua-1, vader van Eljasib-5, Leviet-2 die met Zerubbabel terugkeert uit de ballingschap in Babel-2 (Neh. 12:10, 12:12, 12:26) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Jojakim | [ ? ] |
zie ook: | Jehojakiem |