Jisraël, Jisraëel

afbreking: Jis·ra·ël, Jis·ra·ëel [ ? ]
  [uitspraak: Jiesraëel] [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: volgens Gen. 32:28 'strijder met God';  

 
  1. derde van de drie aartsvaders, zoon van Isaak-1 en Rebekka-1, tweelingbroer van Esau-1; oorspronkelijke naam: Jakob-1; hij ontvangt de naam Israël na een worsteling met een godsman bij de Jabbok; begraven in de grot van Machpela (o.a. Gen. 32:28, nr. 1-5: 2512x, zie nr. 5);
  2. uit hem voortgekomen volk (o.a. Ex. 24:4, nr. 1-5: 2512x, zie nr. 5);
  3. land van dat volk (o.a. Ez. 7:1, nr. 1-5: 2512x, zie nr. 5);
  4. het noordelijke van de twee koninkrijken die ontstaan na de dood van Salomo-1, met achtereenvolgens Sichem-1, Tirsa-2 en Samaria-1 tot hoofdstad (o.a. 1 Kon. 15:25, nr. 1-5: 2512x, zie nr. 5);
  5. gebied dat is overgebleven na de ballingschap in Babel-2, met name Juda-5 (o.a. Ezr. 7:10, nr. 1-5: 2512x: Gen. 32:29 +, Ex. 1:1 +, Lev. 1:2 +, Num. 1:2 +, Deut. 1:1 +, Joz. 1:2 +, Recht. 1:1 +, 1 Sam. 1:17 +, 2 Sam. 1:3 +, 1 Kon. 1:3 +, 2 Kon. 1:1 +, Jes. 1:3 +, Jer. 2:3 +, Ez. 2:3 +, Hos. 1:1 +, Joël 2:27 +, Am. 1:1 +, Ob. 20, Mi. 1:5 +, Nah. 2:3 +, Sef. 2:9 +, Zach. 2:2 +, Mal. 1:1 +, Ps. 14:7 +, Spr. 1:1, Rt. 2:12 +, Hoogl. 3:7, Pr. 1:12, Klaagl. 2:1 +, Dan. 1:3 +, Ezra 1:3 +, Neh. 1:6 +, 1 Kron. 1:43 +, 2 Kron. 1:2 +; Griekse vorm 68x in NT);
  6. mannelijke voornaam;
  7. het land van de moderne geschiedenis;
  8. sinds zijn onafhankelijkheidsverklaring in 1948: republikeinse staat in het Midden-Oosten
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Israël [ ? ]
spelling: 'Jisraël, Jisraëel' is een weergavevariant (zie help 7.1.5)  
zie ook: Agoedat Jisraël, am Jisraël chai, benee Jisraël, benee Jisraëel, Benee Jisraël, Chochmat Jisraël, Erets Jisraël, medinat Jisraël, Sjeëriet Jisraël, Sjema Jisraëel  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden