Jechonja
Jechonja (1)
afbreking: | Je·chon·ja | [ ? ] |
[uitspraak: Jəchonja] | [ ? ] | |
herkomst: | Hebreeuws (transcriptieversie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'de Heer vestigt'; |
zoon en opvolger van koning Jojakim van Juda-4; wordt weggevoerd naar Babel-2; andere namen: Jechonjahu, Jehojachin, Jojachin, Konjahu (6x: Jer. 27:20 +, Est. 2:6, 1 Kron. 3:16 +; Griekse vorm 2x in NT) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Jechonja(2) | [ ? ] |
zie ook: | Jechonjahoe, Konjahoe |
>
Jechonja (2)
afbreking: | Je·chon·ja | [ ? ] |
herkomst: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'de Heer vestigt'; |
zoon en opvolger van koning Jojakim van Juda-4; wordt weggevoerd naar Babel-2; andere namen: Jechonjahu, Jehojachin, Jojachin, Konjahu (6x: Jer. 27:20 +, Est. 2:6, 1 Kron. 3:16 +; ook 2x in NT) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): Jechonja | [ ? ] |
zie ook: | Jechonjahu, Jechonja |