Maäsejahu, Maäseja

afbreking: Ma·ä·se·ja·hu, Ma·ä·se·ja [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'werk van de Heer';  

 
  1. zoon van Sallum-5, die poortwachter is (Jer. 35:4);
  2. Leviet-2, harpspeler bij de komst van de verbondsark in Jeruzalem-1 (1 Kron. 15:18, 15:20);
  3. zoon van Adaja; verbindt zich met de priester Jehojada-2 (2 Kron. 23:1);
  4. functionaris in de tijd van koning Uzzia-1 van Juda-4 (2 Kron. 26:11);
  5. familielid van koning Achaz(2)-1 van Juda-4, gedood door Zichri(2)-12 (2 Kron. 28:7);
  6. stadscommandant van Jeruzalem-1 in de tijd van koning Josia van Juda-4 (2 Kron. 34:8)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Maäsejahoe [ ? ]
spelling: 'Maäsejahu' wordt in de meeste vertalingen 'Maäseja(2)'  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden