manna
afbreking: | man·na | [ ? ] |
lidwoord: | het | |
herkomst: | Grieks-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het Hebreeuwse woord is 'man'; dat kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14x: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20; ook 3x in NT) | [ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): man | [ ? ] |