Michaja, Micha
afbreking: | Mi·cha·ja, Mi·cha | [ ? ] |
herkomst: | Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) | [ ? ] |
letterlijk: | 'wie is als de Heer?'; |
[ ? ] |
verwant: | Hebreeuws (transcriptieversie): Michaja | [ ? ] |
spelling: | 'Michaja' wordt in de meeste vertalingen 'Micha(2)' | |
zie ook: | Michajahu, Micha, Michajehu, Micha |