kedoesja

afbreking: ke·doe·sja [ ? ]
  [uitspraak: kədoesja] [ ? ]
lidwoord: de  
meervoud: ke·doe·sjot
[uitspraak: kədoesjot]
 
herkomst: Hebreeuws [ ? ]

 
  1. heiligheid, heiliging;
  2. gebed waarin Gods naam wordt geheiligd, ingevoegd in de Amida vóór de derde bracha
[ ? ]

zie ook: Kaddiesj  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden