Benaja

Benaja (1)

afbreking: Be·na·ja [ ? ]
  [uitspraak: Bənaja] [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'gebouwd heeft de Heer';  

 
  1. zoon van Jehojada-1, een van de dertig helden van David-1, bevelhebber van de Keretieten en de Peletieten; andere naam: Benajahu-1 (2 Sam. 20:23, 1 Kron. 11:22);
  2. vader van Pelatja (Ez. 11:13);
  3. zoon van Paros, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:25);
  4. zoon van Pachat-Moab, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:30);
  5. zoon van Bani, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:35);
  6. zoon ofwel inwoner van Nebo-3, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:43);
  7. afstammeling van Simeon-1, familiehoofd (1 Kron. 4:36);
  8. afstammeling van Efraïm-1, uit Piraton, een van de dertig helden van David-1 (1 Kron. 11:31, 27:14);
  9. afstammeling van Levi-1, nakomeling van Asaf-2, zoon van Jeïël-7, voorvader van Jachaziël (2 Kron. 20:14)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Benaja(2) [ ? ]

Benaja (2)

afbreking: Be·na·ja [ ? ]
herkomst: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie) [ ? ]
letterlijk: 'gebouwd heeft de Heer';  

 
  1. zoon van Jehojada-1, een van de dertig helden van David-1, bevelhebber van de Keretieten en de Peletieten; andere naam: Benajahu-1 (2 Sam. 20:23, 1 Kron. 11:22);
  2. vader van Pelatja (Ez. 11:13);
  3. zoon van Paros, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:25);
  4. zoon van Pachat-Moab, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:30);
  5. zoon van Bani, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:35);
  6. zoon ofwel inwoner van Nebo-3, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:43);
  7. afstammeling van Simeon-1, familiehoofd (1 Kron. 4:36);
  8. afstammeling van Efraïm-1, uit Piraton, een van de dertig helden van David-1 (1 Kron. 11:31, 27:14);
  9. afstammeling van Levi-1, nakomeling van Asaf(2)-2, zoon van Jeïël-7, voorvader van Jachaziël (2 Kron. 20:14)
[ ? ]

verwant: Hebreeuws (transcriptieversie): Benaja [ ? ]
zie ook: Benajahu, Benaja  
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden