Beliaäl

afbreking: Be·li·a·äl [ ? ]
  [uitspraak: Bəliaäl] [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]

  boze, dodelijke macht, met eigenschappen die doen denken aan satan; het Hebreeuwse woord wordt meestal opgevat als soortnaam met als betekenis: nutteloosheid, nietswaardigheid (27x: Deut. 13:14 +, Recht. 19:22 +, 1 Sam. 1:16 +, 2 Sam. 16:7 +, 1 Kon. 21:10 +, Nah. 1:11 +, Ps. 18:5 +, Job 34:18, Spr. 6:12 +, 2 Kron. 13:7) [ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Belial [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden