Tsefanja

afbreking: Tse·fan·ja, Tse·fan·ja [ ? ]
  [uitspraak: Tsəfanja, Tsəfanja] [ ? ]
herkomst: Hebreeuws (transcriptieversie) [ ? ]
letterlijk: 'de Heer heeft geborgen';  

 
  1. zoon van Maäseja-1, priester in de tijd van de profeet Jeremia-1; andere naam: Sefanjahu-1 (4x: Jer. 21:1 +);
  2. zoon van Kusi, profeet in de tijd van koning Josia van Juda-4; zijn woorden staan in een naar hem genoemd Bijbelboek (Sef. 1:1);
  3. vader van Josia (Zach. 6:10, 6:14);
  4. afstammeling van Levi-1, zoon van Tachat, vader van Azarja-15, voorvader van Heman-3, die zanger is in de tempel (1 Kron. 6:21);
  5. een van de kleinere profetische boeken van het OT
[ ? ]

verwant: Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie): Sefanja [ ? ]
© 2010 - 2024 Alle rechten voorbehouden