Sofeer

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · Y · Z

woordenlijst

Ismaël

afbreking:	Is·ma·ël	[ ? ]
herkomst:	Hebreeuws-Nederlands (gangbare versie)	[ ? ]
letterlijk:	'God hoort' (zie Gen. 16:12);

zoon van Abraham-1 en de Egyptische slavin Hagar(2), stamvader van de Ismaëlieten (20x: Gen. 16:11 +, 1 Kron. 1:28 +);
zoon van Netanja, aanvoerder in de tijd van Gedalja(2)-1; doodt Gedalja(2)-1 (23x: 2 Kon. 25:23 +, Jer. 40:14 +);
zoon van Paschur, priester, getrouwd met een uitheemse vrouw (Ezra 10:22);
afstammeling van Benjamin-1, zoon van Asel (1 Kron. 8:38, 9:44);
vader van Zebadja, die rechter is in de tijd van koning Jehosafat-3 van Juda-4 (2 Kron. 19:11);
zoon van Jehochanan-8; steunt Jehojada-2, die Joas(2)-3 koning wil maken van het zuidrijk Juda-4 (2 Kron. 23:1);
mannelijke voornaam

[ ? ]

verwant:

Hebreeuws (transcriptieversie): Jisjmaël, Jisjmaëel

[ ? ]